Relevante abstracts
Overzicht relevante publicaties (bestuurs)leden van de werkgroep:
Schulte PFJ, Bocxe JTH, Doodeman HJ, van Haelst IMM, Cohen D. Risk of new-onset diabetes after long-term treatment with clozapine in comparison to other antipsychotics in patients with schizophrenia. (poster), 3rd Biennial Schizophrenia International Research Conference, 14-18 April 2012 Florence, Italy.
Dan Cohen, Jan P Bogers, Daniel van Dijk, Bert Bakker, Peter F Schulte. Beyond white blood cell monitoring: screening in the initial phase of clozapine therapy (poster), 3rd Biennial Schizophrenia International Research Conference, 14-18 April 2012 Florence, Italy.
Bogers JPAM (april 2012). Complexe behandeling en rechallenge met clozapine bij schizofrenie: een bijzonder(e) therapie resistente patiënt. Voorjaarscongres, Maastricht, (poster).
Van Strater A & Bogers J (2012). Een aanvankelijk onbegrepen psychotische ontregeling: sint-jans kruid (hypericum) bij clozapine. Psyfar, 7(2):26-28.
Sint-janskruid (Hypericum perforatum) induceert enzymen van het P450-systeem. Daarmee beïnvloedt sint-janskruid het metabolisme van diverse medicijnen, waaronder clozapine. Omdat sint-janskruid vrij verkrijgbaar is, zonder recept van een arts, is het gebruik waarschijnlijk niet altijd bekend bij behandelaars.
Gebruik van sint-janskruid leidde tot een afname van de clozapinespiegel en een verslechtering van het psychiatrisch beeld bij een patiënte met schizofrenie. Invloed van sint-janskruid op het P450-systeem en P-glycoproteïne kan de spiegeldaling en de psychotische ontregeling verklaren. In dit artikel wordt de interactie tussen sint-janskruid en clozapine besproken.
Bogers JPAM en Bostoen TPL (april 2012). Vitamin D levels in severely mentally ill patients compared to staff members in a long stay psychiatric unit. SIRS , Florence, (poster).
Daniel van Dijk, Maarten W.J. Koeter, Ron Hijman, René S. Kahn, Wim van den Brink. Effect of cannabis use on the course of schizophrenia in male patients: A prospective cohort Schizophrenia Research 137 (2012) 50–57
Abstract
Background: Findings on the impact of cannabis use on the course of schizophrenia are inconsistent and not conclusive.
Aims: To study the effect of cannabis use on the course of schizophrenia taking into account the effects of the quantity of cannabis use and important confounders.
Methods: Prospective cohort study with assessments of symptoms, confounders and hospitalizations at baseline, 6 month and 12 month follow up.
Results: In a representative cohort of 145 male patients with schizophrenia, 68 (46.9%) used cannabis. Mean age at onset of schizophrenia in cannabis using patients was significantly lower than in non-cannabis using patients. No other cross-sectional demographic or clinical differences were observed between users and non-users. In a series of longitudinal analyses, cannabis use was not associated with differences in psychopathology, but relapse in terms of the number of hospitalizations was significantly higher in cannabis using patients compared to non-cannabis using patients.
Conclusions: Patients with schizophrenia using cannabis are more frequently hospitalized than non-cannabis using patients but do not differ with respect to psychopathology. Possible explanations for these findings are discussed.
I. Keet & P.F.J. Schulte. Nieuwe geneesmiddelen: Zypadhera. Psyfar 2011;1:58-61.
de Koning, J.C.A., & Schulte, P.F.J. namens de geneesmiddelencommissie GGZ Noord-Holland Noord. Antipsychotica en acute hartdood: risicomanagement. Tijdschrift voor Psychiatrie 2011;53: 132-133.
Schulte, PFJ. Reactie op ‘Myocarditis en cardiomyopathie: ernstige complicaties van clozapinetherapie’ (H. Kamphuis, J Arends, L. Timmermans, e.a. Tijdschrift voor Psychiatrie 2010;52: 223-233). Tijdschrift voor Psychiatrie 2011;53.:193-194.
Schulte PFJ, Bocxe JTH, Doodeman HJ, van Haelst IMM, Cohen D. Risk of new-onset diabetes after long-term treatment with clozapine in comparison to other antipsychotics in patients with schizophrenia. Bipolar Disorders 2011; 13 (Suppl. 1): 87
N.J. Jansen en P.F.J. Schulte. Behandeling bij therapieresistente schizofrenie: clozapine combineren met aripiprazol? Tijdschrift voor Psychiatrie 2011;53:871-872
Strater A van & Bogers JPAM (2011). Interaction of St John’s wort (hypericum perforatum) with clozapine. International Clinical Psychopharmacology, DOI:10.1097/YIC.0b013e32834e8afd
St John’s wort (Hypericum perforatum) is notorious for its ability to induce the enzymes of the P450 system. Especially, it induces CYP1A2 and CYP3A4, enzymes that are closely involved in the metabolism of clozapine. We present a patient with schizophrenia, who was stable on a fixed dose with stable plasma level of clozapine, and who deteriorated after she started self-medicating with St John’s wort. The reduced plasma clozapine level and the psychiatric condition normalized after the withdrawal of St John’s wort. It is possible that, beside the induction of P450-enzymes, the induction of P-glycoprotein by St John’s wort aggravated psychiatric deterioration of the patient. Physicians should be alert to patients self-medicating with over-the-counter medicines, especially when these medicines can lower clozapine concentrations below the therapeutic range.
Bogers JPAM, Cohen D, Schulte PFJ, van Dijk D & Bakker B (nov. 2011). Clozapine-induced leukopenia: arguments to rechallange. Irish Journal of Medical Science, DOI: 10.1007/s11845-011-0782-5
Geen abstract
Bogers JPAM (april 2011). Beyond clozapine: what to do pharmacologically with clozapine resistant schizophrenia? SIRS , Florence, (poster)
Enterman & Bogers (2011). Electroconvulsieve therapie (ECT) bij schizofrenie als complexe (dwang)behandeling bij therapieresistentie. Psyfar, 6(4),32-35.
Elektroconvulsieve therapie (ect) is een biologische behandeloptie voor schizofrenie, vooral bij therapieresistentie of wanneer een snel antipsychotisch effect nodig is. Schizofrenie wordt meestal primair farmacotherapeutisch behandeld, maar sommige patiënten blijven therapieresistent, ook bij een behandeling met clozapine. ect heeft daarbij een plaats tussen medicamenteuze behandelopties waarvoor de evidentie ook matig is te noemen. ect wordt echter weinig bij schizofrenie toegepast. Dwangbehandeling met ect is extra complex te noemen. In dit artikel wordt in een casus beschreven welke stappen dienen te worden gezet bij een dwangtoepassing van ect. Geïllustreerd wordt hoe een dergelijke behandeling kan verlopen.
Schulte PFJ. Lamotrigine bij clozapine non-respons. Tijdschrift voor Psychiatrie 2010; 52:124-125.
J.T.H. Bocxe, P.F.J. Schulte, H.J. Doodeman, D. Cohen en I.M.M. van Haelst. Het risico op het ontwikkelen van diabetes mellitus bij langdurig gebruik van clozapine bij patiënten met schizofrenie. Pharmaceutisch Weekblad Wetenschappelijk Platform 2010;4(7|8):121-124
Schulte PFJ, Cohen D, Bogers JPAM, Dijk D v, Bakker B. A Dutch guideline for the use of clozapine. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry 2010; 44:1055-1056.
Schulte PFJ., Bogers J.P.A.M., & Steenhoek A.. Nieuwe antipsychotica versus oude antipsychotica: is het pleit beslecht? Tijdschrift voor Psychiatrie 2010; 52: 181-190.
Schulte P.F.J., Bogers J.P.A.M., & Steenhoek A. Antwoord aan Lieverse en Bet. Tijdschrift voor Psychiatrie 2010; 52: 358-360.
Bogers JPAM & Starrenburg FCJ (2010). Hoe kunnen antipsychotica diabetes mellitus veroorzaken? Psyfar, 5(4),36-40.
Verschillende studies rapporteren over de toegenomen kans op dm type 2 bij gebruik van bepaalde antipsychotica. Over de oorzaken hiervan kunnen hypotheses worden opgesteld, aan de hand van resultaten van heel divers (fundamenteel) onderzoek. Daarbij zijn te onderscheiden: de rol van vetweefsel, de rol van de (bètacellen van) de pancreas en de rol van lever- en spiercellen, dit in relatie tot het receptor-binding profiel van verschillende antipsychotica. Blokkade van de H1-receptor lijkt zeker een rol te spelen bij gewichtstoename door antipsychotica, en daarmee ook bij het ontstaan van dm type 2. Een direct effect op pancreascellen kan ook een rol spelen, waarbij agonisme van 5ht1a receptoren mogelijk beschermend werkt en antagonisme van M3-receptoren een verstoring van de glucosehomeostase veroorzaakt. Ook een verstoring van het glucosetransport over het membraan van lever- en spiercellen kan een rol spelen. Het is zeer waarschijnlijk dat er niet één mechanisme bepalend is, maar eerder een samenspel van factoren die uiteindelijk tot dm leiden. In ieder geval geven de genoemde mechanismen aanknopingspunten om de verschillen tussen antipsychotica op het gebied van diabetogeniteit te verklaren.
Schulte PFJ, Bogers JPAM & Steenhoek A (2010). Reactie op: Nieuwe versus oude antipsychotica: weinig voordelen in de echte wereld. Tijdschrift voor Psychiatrie, 52(5), 357-360.
Geen abstract
Schulte PFJ, Bogers JPAM & Steenhoek A (2010). Nieuwe versus oude antipsychotica: weinig voordelen in de echte wereld. Tijdschrift voor Psychiatrie, 52(3), 181-190.
In de afgelopen vijf jaar werden zeven onafhankelijk gefinancierde studies gepubliceerd waarin men oude en nieuwe antipsychotica vergeleek; bovendien werden deze veelal bij patiënten uit de alledaagse psychiatrische praktijk uitgevoerd. De onderzoeken tonen weinig of geen voordelen van nieuwe boven oude antipsychotica. In het algemeen is de klinische effectiviteit niet verhoogd, maar is het bijwerkingenprofiel anders. Het effectiviteitsonderzoek rechtvaardigt om bij de keuze van een antipsychoticum ook nadrukkelijk de oude antipsychotica te betrekken, vooral de middel- en laagpotente.
Cohen D, Bogers JPAM & Bakker B (2010). Metabole complicaties van antipsychotica bij schizofrenie: diagnostiek, prevalentie, zorg en therapie. Psyfar 5(1), 18-24.
De somatische zorg voor patiënten met schizofrenie is nog onderbelicht in het dagelijks werk, ondanks het feit dat de levensverwachting van patiënten met schizofrenie veel korter is ten opzichte van de algemene bevolking. Een van de redenen van die verkorte levensverwachting is de slechte somatische conditie van patiënten, die worden veroorzaakt door verschillende factoren waaronder metabole afwijkingen en regelmatig leiden tot het metabool syndroom. Metabole afwijkingen worden onder andere veroorzaakt door antipsychoticagebruik. Daarom is het belangrijk patiënten die antipsychotica gebruiken regelmatig te controleren op metabole afwijkingen en hen zo nodig hiervoor te behandelen. In dit artikel worden aanbevelingen geformuleerd om deze controles te organiseren en uit te voeren en worden handvatten gegeven voor de behandeling.
Bogers JPAM, Bakker B & Cohen D (2009). Somatische complicaties bij antipsychoticagebruik: controle en behandeling. Psyfar, 4 (4), 21-28.
In dit artikel kijken we naar complicaties van antipsychoticagebruik. Achtereenvolgens worden cardiovasculaire, metabole, neurologische, hematologische, gastro-intestinale, urogenitale en seksuele complicaties, evenals hyposalivatie, maligne antipsychotica syndroom en hypnosedatie besproken. Geadviseerd wordt volgens schema patiënten somatisch te controleren op mogelijke afwijkingen om verdergaande ontregeling te voorkomen. Tevens worden adviezen gegeven voor somatische behandeling van complicaties.
Bogers JPAM & Starrenburg FCJ (2009). Extrapiramidale bijwerkingen bij een patiënt met diabetes mellitus type 1: welk antipsychoticum is te prefereren? Psyfar, 4(3), 31-33.
In dit artikel wordt de behandeling met antipsychotica beschreven van een psychotische patiënt bekend met diabetes mellitus (dm) type i, die extrapiramidale bijwerkingen (eps) heeft bij olanzapine. Daarbij worden de diverse afwegingen besproken die moeten worden gemaakt bij de keuze van een antipsychoticum. Sommige antipsychotica, met name selectieve dopamine-2 receptorantagonisten, veroorzaken mogelijk iets meer eps dan andere antipsychotica, maar geven een kleinere kans op (ontregeling van) dm. De keuze van een antipsychoticum lijkt dan een keuze tussen slechte opties. Zo’n situatie zal zich in de praktijk ongetwijfeld vaker voordoen.
Heerdink ER & Bogers JPAM (2009). Antipsychotica tijdens zwangerschap en postpartum. Psyfar 4(1), 29-34.
Zwangerschap bij vrouwen met schizofrenie komt regelmatig voor. Die zwangerschappen worden om diverse redenen ingeschat als risicovol voor moeder en (ongeboren) kind. Het is belangrijk om tijdens en na de zwangerschap de psychose zo goed mogelijk te voorkomen of te behandelen. Meestal zijn daarbij antipsychotica nodig. Als dat zo is, moet men een keuze maken: doorgaan met het dan voorgeschreven medicijn of switchen naar een ander antipsychoticum, met een gunstiger profiel als het gaat om aspecten als teratogeniteit, voor de zwangerschap complicerende bijwerkingen, neonatale toxiciteit, voorkomen van een postpartum-psychose en lactatie. De beschikbare gegevens met betrekking tot deze aspecten over antipsychotica worden besproken. Het advies over antipsychoticagebruik vóór, tijdens of na de zwangerschap zal gebaseerd moeten worden op een weging van het belang van alle genoemde aspecten en de kans op een (recidief) psychose, voor elke patiënt individueel.
Starrenburg FCJ & Bogers JPAM (2009). How can antipsychotics cause diabetes mellitus? Insights from receptor binding profiles, humoral factors and transported proteins. European Psychiatry 24(3), 164-170.
The prevalence of Diabetes Mellitus (DM) is becoming a serious public health problem. The use of atypical antipsychotics has been associated with disruption of the glucose metabolism and therefore with causing DM. The underlying mechanisms are unknown, but knowledge of the differences between the pharmacological features of various antipsychotics combined with their diabetogenic profile might help us to
understand those mechanisms. This article describes how the binding of various essential receptors or transporters in essential body tissues, adipose tissue, pancreatic tissue and liver and skeletal muscle tissue can cause disruption of the glucose metabolism. With such knowledge in mind one can try to explain the differences between the diabetogenic propensities of various antipsychotics. It is well known that clozapine and olanzapine cause weight gain and DM, whereas aripiprazole and ziprasidone have much less disruptive clinical profiles. The most significant risk factor for adiposity seems to be strong blocking of histaminergic receptors. An agonistic activity on serotonergic-1a receptors, with a very low
affinity for muscarinergic-3 receptors, might protect against the development of DM. More data will become available which may help to solve the puzzle.
Schulte PFJ., namens de geneesmiddelencommissie van de GGZ Noord-Holland Noord. Paliperidon. Geneesmiddelenbulletin 2008;42:17-18.
Bogers JPAM & Schulte PFJ. Farmacotherapie bij schizofrenie: oude en nieuwe antipsychotica, clozapine en voorbij clozapine. Psyfar 2008; 2: 13-18
Douma R, Arends J, Timmerman L & Bogers JPAM (2008). Respiratoire dyskinesie: een lastige diagnose van een potentieel gevaarlijk symptoom. Psyfar, 3 (3), 29-31.
Respiratoire dyskinesie is een dyskinesie van de ademhalingsmusculatuur. Respiratoire dyskinesie is een variant van de tardieve dyskinesie en wordt gekenmerkt door een irregulaire en versnelde ademhaling, waarbij de patiënten vaak klachten vermelden van dyspneu. Respiratoire dyskinesie kan worden gecompliceerd door aspiratiepneumonie, dysfonie en dysfagie. Bij bloedonderzoek kan een respiratoire alkalose worden gevonden. Respiratoire dyskinesie is een diagnose per exclusionem en moet overwogen worden bij langdurig gebruik van antipsychotica (tot een jaar na het staken), anti-emetica of levodopa. Aanwezigheid van orofaciale tardieve dyskinesie, stridor, dysfagie of dysfonie ondersteunt de diagnose. Spirografie in combinatie met fibroscopie kan behulpzaam zijn bij het onderzoek naar onregelmatigheden in ritme en diepte van de ademhaling, wat symptomen zijn van respiratoire dyskinesie. Omdat er sprake is van een zelfde pathofysiologie zijn de risicofactoren voor het ontwikkelen van respiratoire dyskinesie hetzelfde als voor tardieve dyskinesie. Dit geldt ook voor de behandeling
Hugenholz G & Bogers JPAM (2008). Switchen bij antipsychoticagebruik: handvatten voor rationele keuzes. Psyfar, 3 (3), 40-43.
Overstappen van het ene naar het andere antipsychoticum is aangewezen bij ontevredenheid over (onvoldoende) werking en/of bij bijwerkingen die voor de patiënt niet acceptabel zijn. Bij zo’n switch zijn diverse keuzes te maken: is een switch werkelijk noodzakelijk? Welk volgend antipsychoticum is te prefereren? Hoe wordt een switch praktisch uitgevoerd? Het is nuttig om het actuele medicatie-voorschrift op basis van kennis van de farmacologische eigenschappen van de verschillende middelen te optimaliseren. Indien een keuze gemaakt moet worden voor een ander middel, kan dezelfde kennis helpen om een goede opvolger te kiezen. Vervolgens moet een omzetting van het ene naar het andere antipsychoticum verantwoord worden uitgevoerd.
Bogers JPAM & Schulte PFJ (2008). Farmacotherapie bij schizofrenie: oude en nieuwe antipsychotica, clozapine en voorbij clozapine. Psyfar, 3 (2), 13-18.
Oude en nieuwe antipsychotica zijn effectief bij de behandeling van symptomen van een psychose bij schizofrenie. Bij therapieresistentie is een behandeling met clozapine aangewezen. Wanneer een behandeling onvoldoende resultaat heeft dient men de behandeling kritisch te evalueren, met name waar het gaat om diagnostiek, dosis en duur van de behandeling. Het is belangrijk een behandeling met clozapine niet te lang uit te stellen. Indien ook clozapine niet effectief is zijn diverse volgende farmacotherapeutische behandelstappen mogelijk. Additie bij clozapine, volgend op de behandeling met monotherapie clozapine is een logische stap, maar ook farmacotherapie zonder clozapine is te overwegen. De wetenschappelijke evidentie voor die stappen is echter zwak te noemen. In dit artikel worden de diverse mogelijkheden besproken en wordt de lezer gewezen op een aantal aspecten die bij de uitvoering van dergelijke minder conventionele stappen aandacht behoeven.
Schulte PFJ. and the ClozapinePlusCollaborationGroup. Clozapine: anti-aggressive effect and compulsory treatment. Proceedings of the 5th European Congress on Violence in Clinical Psychiatry (eds. P. Callaghan, T. Palmstierna, H. Nijman, N. Oud), p. 303-307, Publisher Kavanah, Dwingeloo 2007.
Schulte PFJ. & de Haan L. Neurocognitieve effecten van antipsychotica bij patiënten met chronische schizofrenie: terug bij af. Tijdschrift voor Psychiatrie 2007;49:855.
Schulte PFJ., Juan J. Stienen, Jan Bogers, Dan Cohen, Daniel van Dijk, Wendell H. Lionarons, Sophia L. Sanders, and Adolph H. Heck. Compulsory treatment with clozapine: a retrospective long-term cohort study. Int J Law & Psychiatry 2007; 30: 539-545.
Abstract
BACKGROUND: Clozapine is the gold standard in treatment of treatment-resistant psychotic patients. We know little about the effects of compulsory treatment in patients unwilling to accept the necessary treatment.
AIMS: To assess the effectiveness, tolerability and safety of compulsory treatment with clozapine (CTC).
METHOD: A cohort of 17 consecutive patients given compulsory treatment with clozapine were rated retrospectively by their treating psychiatrists on the basis of their case notes.
RESULTS: CGI-S decreased significantly over time until last observation after a mean of more than 15 months. No patient deteriorated as measured by CGI-I. At last observation as many as ten of the 11 patients still on clozapine were classified as much to very much improved. The degree of custodial restriction at last observation showed improvement in 11 patients and no change in six. No serious adverse events were observed.
CONCLUSION: A trial of compulsory treatment with clozapine showed this treatment to be feasible, effective, safe and well tolerated.
Schulte PFJ. & de Haan, L. Kwaliteit van leven en antipsychoticagebruik bij patiënten met chronische schizofrenie. Tijdschrift voor Psychiatrie 2007; 49 (3):201-202
Bogers JPAM (2007). Epileptische insulten door clozapine. Psyfar, 2 (3), 24-26.
In dit artikel worden twee patiënten beschreven die epileptische insulten kregen bij gebruik van clozapine. Clozapine verlaagt de prikkeldrempel van het brein. Dit is dosis- en bloedspiegelgerelateerd en daarnaast afhankelijk van een aantal andere factoren dat deze drempel beïnvloedt. Als epileptische insulten optreden, is stoppen van behandeling met clozapine niet altijd noodzakelijk. Clozapine is immers vaak een laatste evidence-based behandeloptie. Langzame opbouw van de spiegel, aangepaste doses clozapine, beperken van andere epileptogene factoren of behandeling van eventuele insulten met een anti-epilepticum zijn dan aangewezen.
Bogers JPAM. (2007). Granulocytopenie bij clozapine: doorgaan of stoppen met behandeling. Tijdschrift voor Psychiatrie, 49(8):575-579.
In dit artikel worden vier patiënten met granulocytopenie bij gebruik van clozapine beschreven. Dergelijke granulocytopenie kan pseudogranulocytopenie, benigne of maligne granulocytopenie zijn. De maligne vorm is gevaarlijk. Behandeling met clozapine moet dan gestopt worden. De pseudogranulocytopenie en de benigne vorm komen regelmatig voor en het is zeer waarschijnlijk dat dan onnodig met clozapine gestopt wordt terwijl deze behandeling duidelijk geïndiceerd is.
Berkel M van, Bogers JPAM & Bouvy PF (2007). Dosisreductie van klassieke antipsychotica: gunstig voor tardieve dyskinesie? Tijdschrift voor Psychiatrie, 49/1, 37-41.
Behandeling van tardieve dyskinesie bestaat in eerste instantie uit dosisverlaging van het gebruikte antipsychoticum. In de praktijk rapporteert men dat dosisverlaging initieel verergering van tardieve dyskinesie veroorzaakt, wat op theoretische gronden valt te verklaren. Op grond van de beschikbare wetenschappelijke publicaties blijkt dat bij dosisreductie van klassieke antipsychotica geen verergering, eerder een verbetering van tardieve dyskinesie te verwachten is.
Bogers JPAM (2007). Stoppen met bloedbeeldcontroles bij clozapine (2007). Tijdschrift voor Psychiatrie, 49 (1), 55
Geen abstract
B.Bakker Myocarditis bij clozapine. Psyfar 3; september 2007
Abstract:
Myocarditis is een zeldzame maar ernstige bijwerking van clozapine met een hoge mortaliteit. Hij treedt meestal op in de eerste vier weken van de behandeling. De symptomen zijn vaak aspecifiek, maar bij griepverschijnselen, pijn op de borst, ritmestoornissen, lage bloeddruk en tekenen van hartfalen dient men op deze bijwerking bedacht te zijn. Behandeling is gericht op medicamenteuze ondersteuning van hartfalen. Immunosuppressiva leveren geen extra voordeel op
Schulte PFJ. & de Haan, L. Effectiviteit van antipsychotica bij patiënten met chronische schizofrenie. Tijdschrift voor Psychiatrie 2006; 48 (3):242-243
Schulte PFJ. The risk of clozapine-associated agranulocytosis and mandatory white blood cell monitoring. Annals of Pharmacotherapy 2006;40:683-688. DOI 10.1345/aph.1G396
Abstract
OBJECTIVE: To provide information for physicians and patients on which to base a decision as to whether to stop mandatory blood testing.
DATA SOURCES: Articles on drug-induced blood dyscrasias were identified by searches of MEDLINE (1966-September 2005) and review of their bibliographies. Novartis was asked to provide additional data on clozapine, leukopenia, agranulocytosis, and suicidality.
STUDY SELECTION AND DATA EXTRACTION: Data on the chance of clozapine-induced leukopenia and agranulocytosis were combined with data about possible fatality and compared with the risks associated with other medications and with life in general.
DATA SYNTHESIS: The chance of clozapine-induced leukopenia or agranulocytosis decreases exponentially over time. In the US, the chance in the second 6 months of treatment is 0.70/1000 patient-years and, after the first year, 0.39/1000 patient-years. The case fatality rate of clozapine-induced agranulocytosis is estimated as 4.2-16%, depending on whether a granulocyte colony-stimulating factor is used. Nevertheless, treatment with clozapine reduces overall mortality, probably because it reduces suicidality.
CONCLUSIONS: After at least 6 months’ treatment with clozapine, the mortality involved in stopping white blood cell monitoring is about the same as the mortality associated with other medications, such as mianserin or phenylbutazone, and with life in general (traffic or occupational accident). If the patient has been well informed and wishes to stop the monitoring, it is a medically justifiable option to do so and is preferable to stopping treatment with clozapine since this drug reduces overall mortality.
Bogers J. (2006). Oud of nieuw: over een rationele keuze van antipsychotica. Psyfar, 1, 10-14.
Sinds de introductie van nieuwe antipsychotica (NA) is er discussie over hun meerwaarde ten opzichte van oude antipsychotica (OA). In dit artikel worden de meta-analyses van de laatste jaren en een aantal relevante publicaties aan de hand van een aantal thema’s en tevens op volgorde van publicatie besproken. Op de kwaliteit van de geïncludeerde studies is vaak veel aan te merken. De verschillende methoden van meta-analyseren bepalen bovendien tevens de resultaten waardoor een eenduidige conclusie niet mogelijk is, behalve dat de verschillen tussen OA en NA qua effectiviteit en bijwerkingen niet groot zijn en OA derhalve een rationele keuze blijven. Clozapine is superieur in effectiviteit, vooral bij therapieresistentie. De keuze voor een antipsychoticum, oud of nieuw, moet vooral bepaald worden in een individuele afweging per patiënt, waarbij het bijwerkingenprofiel een belangrijke rol speelt.
van der Bijl JR, Arends J, Slooff CJ, Schulte PFJ, Erjavec Z. Rechallenge met clozapine na granulocytopenie of agranulocytose; een verantwoorde interventie bij patiënten met een therapieresistente psychose? In: Terugvalpreventie bij schizofrenie en verwante psychosen (C.J. Slooff, F. Withaar, M. van der Gaag, eds.). Kenniscentrum Schizofrenie Nederland. Assen, Den Haag, Groningen, Amersfoort, Utrecht, 2005
Schulte PFJ, van Laar T, van Gool WA, Bijl D, Leentjens AFG, Verhey FRJ. De ziekte van Parkinson II. Behandeling van neuropsychiatrische stoornissen. Geneesmiddelenbulletin 2004;38:49-56.
Peetoom JJ, Schulte PFJ.. Coma door clozapine met benzodiazepinen: de rol van flumazenil. Tijdschrift voor Psychiatrie 2004;46:185-190.
Schulte PFJ en de ClozapinePlusWerkGroep. Beoordeling van de plaats van Risperdal Consta bij de behandeling van schizofrenie, Geneesmiddelenbulletin 2004;38:13-14.
Schulte PFJ. What is an adequate trial with clozapine? Therapeutic drug monitoring and time to response in treatment-refractory schizophrenia. Clinical Pharmacokinetics 2003;42:607-618.
Abstract
Clozapine is the gold standard and ‘last resort’ in treatment of refractory schizophrenia. It is important to know whether a trial with clozapine is adequate or not. Six studies show a significantly higher response rate at clozapine plasma trough levels above a therapeutic threshold of 350-400 micro g/L. The absolute risk reduction is about 40%. An additional study found best results with plasma levels between 300 and 700 micro g/L, and one (probably too small) study could not detect a significantly different response rate for 350-450 micro g/L in comparison to 200-300 micro g/L. In addition, two extension studies showed conversion from nonresponders to responders if plasma levels increased above the threshold. Investigations on time to response in treatment with clozapine are often hampered by not controlling for time until plateau of dose titration or clozapine concentration. One of the better studies found 34 responders within 8 weeks after the last dose escalation. The remaining 16 non-responding patients did not change their status during a mean follow-up of 75 weeks. A second 1 year trial found a superior differential response rate for clozapine in comparison to haloperidol only during the first 6 weeks. A third study combined regular clozapine plasma level assays with assessment of response status. At the time of response 17 out of 19 responders showed clozapine concentrations above 350 micro g/L. The nine non-responders remained below this threshold throughout the rest of the year. These results favour an approach of raising the clozapine plasma level in treatment-refractory schizophrenic patients who do not respond to an initial low-to-medium dose treatment with clozapine. Some patients, especially young male smokers, will need dosages higher than 900 mg/day. Addition of low-dose fluvoxamine while closely monitoring clozapine levels can help decrease the high number of necessary pills. An adequate trial with clozapine should last at least 8 weeks on a plasma trough level above 350-400 micro g/L.
Schulte PFJ. Clozapin bei therapieresistenter Schizophrenie. Plasmaspiegel und Dauer eines ausreichenden Behandlungsversuchs. Psychopharmakotherapie 2003;10:102-111.
Abstract
Even after the introduction of the novel atypical antipsychotics clozapine as yet has an unequalled superior efficacy in refractory schizophrenia. As a medicine of last resort, it is important to know criteria to classify a trial with clozapine as adequate. The present article is a review of publications on clozapine levels and duration of treatment. The studies are evaluated on methodological grounds. The result shows that for an adequate trial with clozapine in treatment-refractory schizophrenia the clozapine plasma level should be titrated in the case of non-response to a concentration above 400 mug/l. There is some evidence that this treatment should last at least eight weeks.
Schulte PFJ en de ClozapinePlusWerkGroep. Een laatste redmiddel. Clozapine – toelichting bij een protocol. Pharmaceutisch Weekblad, 2002; 137: 1007-1012.
Totaal overzicht publicaties (juni 2012)